donderdag 14 mei 2020

Een bijdrage tot de statistiek Wyslawa Szymborska

Op elke honderd mensen

zijn er tweeënvijftig
die alles beter weten,

onzeker van elke stap –
bijna de hele rest,

bereid om te helpen,
als het niet te lang duurt
– wel negenenveertig,

de goedheid zelve,
omdat ze niet anders kunnen
– vier, nou, misschien vijf,

in staat tot bewondering zonder afgunst
– achttien,

om de tuin geleid
door de jeugd die voorbijgaat
– plusminus zestig,

nemen er vierenveertig
alles serieus,

leven er in voortdurende angst
voor iemand of iets
– zevenenzeventig,

hebben er talent om gelukkig te zijn
– twintig, hoogstens dertig,

zijn als individu ongevaarlijk,
maar slaan los in de massa
– meer dan de helft, minstens,

wreed,
als omstandigheden hen dwingen,
– hoeveel weet ik liever niet,
ook niet ongeveer,

wijs door schade
– niet veel meer
dan zonder,

willen er van het leven alleen dingen
– dertig,
hoewel ik me liever vergis,

krimpen in elkaar en hebben pijn,
zonder lantaarn in het donker
– drieëntachtig,
vroeg of laat,

zijn tamelijk veel
rechtvaardig – vijfendertig,

maar als rechtvaardigheid
de moeite van begrijpen vereist
– drie,

verdienen er medelijden
– negenennegentig,

zijn sterfelijk
– honderd op de honderd,
Een getal dat vooralsnog niet verandert.

Je had een potlood in je haar Ingmar Heytyze

De kop was eraf. Ik liep terug naar de deur die
ik met een doffe klap weer opendeed en hield
je (tranen, tranen) vast, we schreeuwden van
jij ook altijd en ja, maar jij ... je duwde een brief

onder mijn neus en ik fietste achteruit naar
het café dat net weer openging. Daarna begon
het grote geluk, hoewel steeds meer lieve kleine
dingen van ons samen in het niets verdwenen

tot die avond in de galerie, ik kreeg je nummer
en we praatten en we praatten en ik sprak je aan,
je draaide je van mij vandaan, ik zag je staan
in silhouet en was verliefd en wist niet hoe je heette.