Ik ben zo bang voor het woord van de mensen.
Zij spreken alles zo duidelijk uit:
En dit hier heet hond en dat daar heet huis
en hier is het begin en het einde is daar.
Mij beangst ook hun denken, hun spel met de spot,
zij weten alles, wat wordt en was;
geen berg is voor hen nog een wonder;
hun tuin en goed grenst direct aan God.
Ik wil blijven vermanen en weerstand bieden: Blijf ver.
De dingen zingen hoor ik zo graag.
Gij raakt hen aan: ze zijn star en stom.
Gij maakt mij alle dingen kapot.