Dat mijn overgrootvader op straat als groet
even de rand van zijn hoge hoed beroerde
en elke avond op de trap de kaarsvlam
met zijn hand tegen tocht behoedde
terwijl zijn vrouw zo elegant haar lange
rokken ruisend over de treden tilde.
En hoe wij dag na dag met vergelijkbare
onachtzaamheid de gordijnen sluiten, een
bladzij van een boek omslaan, een fles
ontkurken. Tot ook al dit wereldwijde,
tot vervelens toe herhaalde, geruisloos
verdwijnt in het museum van Vergeten Gebaren.